Inleiding

Van 4 tot en met 12 augustus 1989 hebben Joke L. en Tony Egas de beschikking over een zeilboot. Het is een houten Waarschip van 5,70 meter lang en 2,45 meter breed. De huurovereenkomst was geen initiatief van hen. Ze zijn er min of meer via, via ingepraat. Dat is niet negatief bedoeld. Een zeilvakantie stond wel op het verlanglijstje, maar ze vonden dat ze daarvoor voorlopig nog niet voldoende kundig waren. De beginselen van het zeilen hadden ze wel ongeveer onder de knie en theoretisch waren ze wel redelijk onderlegd. Maar hun ervaringsniveau was met de beste wil van de wereld niet hoger te kwalificeren dan: Mooi weerzeilers op beschut water. En het ideaalbeeld betrof een boot voor meer dan twee personen. Na lang wikken en wegen besloten ze het toch maar te doen. De boot lag gereed in Naarden en ze werden geacht hem daar ook weer achter te laten. Het werd een leerzame week. Het voorlopige reisdoel was het noorden. Hier volgen memoires vanuit Tony's gezichtshoek.

4 augustus

We stappen 's middags aan boord. Normale mensen gaan de volgende dag 's morgens vroeg op vakantie, dus wij niet. Als je 's avonds de boot inricht dan kan je de volgende ochtend meteen gaan zeilen. Als je 's ochtends de boot in gaat richten, dan wordt het gauw te laat om nog ergens heen te varen. Zo gepland, zo gedaan. Dat is nog hard werken. Een hoop van het inventaris halen we van boord en stallen het in de auto. Het bootje is namelijk klein genoeg (slechts een meter veertig langer dan mijn kano) en wordt dus gauw te vol en te zwaar en dan loopt hij niet goed meer over de golven heen. Er lag bijvoorbeeld een loodzwaar gietijzeren dreganker in de voorpiek, waardoor ik weer wat minder tegen de zeilkwaliteiten van de eigenaar opkijk. Dat anker geven we een plekje in het midden van de boot.

Voor vertrek hadden we met alle gemakken van een normaal huis nog zwaar getafeld, zodat we 's avonds met een bakje erwtensoep volstaan. Waar zullen we slapen? We kunnen kiezen tussen een v vormig tweepersoonsbed in de voorpiek (d.w.z. tweepersoons aan het begin en nulpersoons aan het voeteneinde) of ieder een bank aan de zijkant van de boot. We proberen het v-bed en dat is slecht bevallen. Luchtbedden passen natuurlijk niet op zo’n vlak; de aftand tussen je neus en het dek is ongeveer 50 cm en je kan alleen maar met je benen rechtuit liggen. Als je daarover nadenkt lijkt het geen probleem, maar daar krijg je een onwaarschijnlijke spierpijn van. Erger dan van een vierdubbele triathlon. De rest van de vakantie hebben we dus jumeaux gelegen en geslapen als een roos. Aanvankelijk had dat niet de voorkeur omdat het meer werk geeft. Die banken gebruik je ook om bagage te stallen en om op te zitten bij het eten.

Pas als we in onze slaapzak kruipen proberen we voor het eerst het kajuitluik van binnenuit te sluiten. We merken dat een volledig dicht luik van binnenuit slechts met de grootste moeite weer te openen is. Niet leuk als je snel naar buiten wilt of moet. Dan moet het maar een beetje open blijven. Dat is op zijn beurt niet leuk als er regen of een mug komt. Om de laatste te ontmoedigen smeert Joke citronella langs de kier. Nu maar hopen dat de mug daar weleens van gehoord heeft. Ik heb het slecht naar mijn zin. Ik mis het comfort van thuis en vraag me af waarom ik zo'n paradijs verlaat. Het ergste is misschien wel dat 'thuis' maar drie kwartier verwijderd is. De auto staat paraat op het parkeerterrein en de rest van de vakantie is 'thuis' met het openbaar vervoer nooit op meer dan twee uur afstand. Zolang ben ik 's morgens op weg naar mijn werk.

5 augustus

De volgende ochtend niet teveel thee bij het ontbijt, want je moet er voor zorgen tussen afvaart en aankomst niet naar de wc te hoeven. We hebben om dezelfde reden ook geen koffie aan boord. Jongens van de gestampte pot hebben daar zo hun eigen mening over, maar daar hebben we uiteindelijk niks mee te maken.

Ik bel drie weerberichten. Oostenwind, licht weer. Dat laatste is wel gunstig voor beginners, maar de richting is slecht om naar het oosten te varen, zoals ik gepland had: De Randmeren af, een beetje routine opbouwen voordat je jezelf op het ruime water van het IJsselmeer waagt, hoewel dat ook een nadeel heeft. Het vervelende van de Randmeren zit 'm in de sluizen. Sluizen zijn altijd goed voor een hoop stress en brokken. Oostenwind schreeuwt om een tochtje naar Monnickendam, geen twijfel aan als je het over een zeewaardige boot met een ervaren bemanning hebt. Zo niet, dan schreeuwt er niets, dan wordt er getwijfeld.

Er moet nog even benzine getankt worden. Bij de pomp hangt een megafoon en een belletje. Wij bellen en vertellen in de megafoon dat we tien liter mengsmering in onze jerrycannetjes willen hebben. GLLSJFKS.AWIOUEAJ,.ZMIAWQ. Heel fijn. Wij wachten even of er soms iemand komt om ons te bedienen en als dat wegblijft concluderen we dat men ons probeerde te vertellen dat het zelfbediening is.

Daarna tuigen we de boot op. We vervangen een paar rottige harpjes door bajonethaken zodat de fok makkelijker aangeslagen en weggehaald kan worden. Dat bevordert dat je het voordek vrij houdt als er aangelegd of weggevaren moet worden. Dat is wèl zo veilig. Ik knoop twee sliertjes in het want (met een wurgknoop een onwaarschijnlijk sterke knoop) als geïmproviseerde windwijzertjes (de eigenaar zeilt op zijn gevoel, zonder windvaan. Dat vindt hij niet nodig, maar ik vind het wel handig en wil best nog eens een wedstrijdje tegen hem varen. Hij zonder, ik met vaan) en bind het grootzeil aan de giek. Ik koester wat gemengde gevoelens bij het wegvaren. De boot is nu nog heel. Als je averij oploopt dan krijg je spijt als haren op je hoofd dat je weggevaren bent. Buiten de haven hijsen we het grootzeil. Houterig natuurlijk. We zetten de motor uit en hijsen daarna de fok. In die volgorde en dat blijft de rest van de vakantie zo, met één betreurenswaardige uitzondering.

Als we drie kilometer gevaren hebben: weg wind. Het KNMI door de bocht. Na een uur drijven begin ik me weer zwaar af te vragen of ik hiervoor primitief zit te kamperen en heb de pest in. Bovendien wordt Monnickendam zo onbereikbaar. Waar dan heen? Terug? Muiden? Naarden Muiden over de snelweg duurt twee minuut dertig. Geen leuk reisdoel dus om moeizaam naartoe te zwoegen. We worden gesmoord aan dek. Stilzitten is geen remedie tegen hevig gezweet. Het radioweerbericht blijft liegen over oostenwind, kracht twee tot drie. Zeilboten pruttelen ons voorbij, maar zodra ze de motor uitzettenhalen we ze weer in (honderd meter in een kwartier). In tegenstelling tot die andere boten zit ik met de schoten in de hand om elke diepe zucht te benutten, terwijl Joke van de ene naar de andere groene boei vaart. Koershouden is met zo'n gebrek aan snelheid zo moeilijk dat een oude motorbootvaarder ons waarschuwt voor de ondiepte buiten het vaarwater. Ja, ja, we hebben een goede kaart. Na twee uur begint het zachtjes te tochten, uit het zuidwesten. Muiden is het enige alternatief voor rechtsomkeert en ligt . . . in het zuidwesten. Laveren dus, we zijn er nog niet. Joke vraagt of je achter de boeienlijn minder rechten of zekerheden hebt. Nee, men belooft met zo'n boei niet veel meer dan dat hij op de plaats ligt waar de kaart hem aanduidt. Het is een middel om je te oriënteren. De waterdiepte is achter de boeien ook bekend en wordt net zo vaak gemeten.

Ons oriënterend op de elektriciteitscentrale van Diemen en het eiland Pampus proberen we voor de haven van Muiden uit te komen. Dat lukt prima, maar je kijkt er zo overheen. Ruim buiten de haven proberen (alweer) we de zeilen te bergen. Eerst de motor zachtjes in zijn vooruit. De fok is geen probleem. Het grootzeil wel. Ik wil het niet helemaal weghalen maar aan de giek vast laten zitten, dat scheelt 's ochtends een hoop werk. Je kan het zeil dan òf meteen aan de giek vastbinden òf voorlopig door het kajuitluik naar binnen laten hangen. Dat is de weg van de minste weerstand, maar het belemmert je zicht en je verplaatsingen over dek. Dus na vier seconden besluiten we het aan de giek te binden. Dat valt niet mee. Je moet het zeil dan in plooien op de giek stapelen en voor het eraf dondert, vastbinden met een eind touw. Een driehoekig stuk doek van 7 meter hoogte in plooien vouwen terwijl je op de motor recht tegen de wind invaart, dat valt niet mee. Joke bij de mast om het zeil aan de voorkant langs de giek te trekken en ik met een voet op de helmstok sturen en het zeil aan de achterkant langs de giek trekken. Dat zeil wordt naar de top toe steeds smaller, waardoor ik steeds verder naar voren moet reiken, van de helmstok af. Koers houden wordt dan steeds moeilijker, mislukt, de boot komt dwars op de wind, het zeil vangt die wind (kracht twee, dat is echt nog niks. Stel je voor dat het vier of vijf was geweest) valt van de giek en de humor begint van voren af aan. Ondertussen vaar je al zo lang recht in de wind, die aflandig waait, dat je bijna aan de grond loopt. Pas als we het zeil banggemaakt hebben met wat krachtige termen gaat het een beetje meewerken.

We moteren de haven in en ik leg Joke uit dat er ergens een steiger moet zijn waar passanten zich kunnen melden: of ze even mee wil zoeken. Ondertussen zie ik als een berg op tegen het aanleggen. Dit wordt de eerste keer met deze boot en de eerste keer op de motor. Er passeren veel achterlijke motorboten die misdadig veel golven maken. Een motorvaarder leeft pas als door zijn golven de kano's over de dijk vliegen. Hij die het laatst een sterkere motor heeft laten installeren is plaatselijk topscorer. Van mij mogen ze in de hinderwet. Of de wapenwet. Het aanleggen gaat niet echt slecht, het moet alleen vijf keer over. We hebben aangemeerd bij de Koninklijke Roei en Zeilvereniging. We worden opgewacht door twee geüniformeerde havenmeesters. We moeten een formuliertje invullen. Er wordt ook gevraagd naar de naam van de boot. Die weten we niet. Ik leg uit dat we de boot geleend hebben en dat er geen naam opstaat. 'Nou ja, laat dan maar open.' We vallen hier volledig uit de toon, maar we worden niet geweigerd. Onze plek is wel helemaal achterin de haven; zeven minuten lopen van het sanitaire gebouwtje. We liggen voor schut tussen de kapitale jachten, maar op een steenworp afstand van het Muiderslot.

We maken een wandeling, fungeren als praatpaal voor een Muidense bejaarde, halen een pilsje en improviseren macaroni, want voor boodschappen is het al te laat. En ik heb de pest in. We hebben niet lekker kunnen zeilen, ik voel me niet thuis tussen de kak en dub urenlang of ik een douche zal nemen. Dat is jammer, want na de douche voel ik me beter. Mede douchers bespreken het weer van morgen: noordwest vier, met tegen de avond wild weer met kans op onweersbuien. En hete aardappels in de keel. Als de zon onder gaat, staat er een lekkerder windje dan er de hele dag geweest is.