Cardanisch gasstel

Dat is een gasstel dat is bevestigd volgens de denkbeelden van meneer Cardanus, een groot wetenschapper in zijn tijd. Het houdt in dat het gasstel hangt in plaats van staat en in dwarsscheepse richting heen en weer kan slingeren. Beter gezegd: het schip kan scheef liggen en zelfs heen en weer slingeren, maar het gasstel blijft waterpas. (Nog kort geleden sliepen de matrozen bij de marine in hangmatten - ook cardanisch. Dat kun je aan de jeugd van tegenwoordig niet meer verkopen. Ze eisen een bed en daarmee het recht om door de zeegang over de rand van het bed gegooid te worden, vervolgens twee meter omlaag te vallen om uiteindelijk met hun kop tegen de c.v.-radiator tot stilstand te komen.)

Zo'n cardanisch gasstel is redelijk noodzakelijk voor kleine schepen die rond etenstijd niet in de haven liggen. En zelfs in de haven is het wel handig als je jezelf van bak- naar stuurboord kunt verplaatsen of andersom zonder dat de erwtensoep van de grond af opgelepeld moet worden. Maar ook hier is weer een waarschuwing op zijn plaats (zeilen zal nooit eens echt zorgeloos worden). De pannen blijven op hun plaats, zolang het slingeren of scheefliggen niet al te extreem is. Eigenlijk is het maar halfcardanisch. Het gasstel is tamelijk ongevoelig voor slingering (rolbewegingen rond de lengte-as van het schip) maar beweegt ongedempt mee met gestamp (rolbewegingen van het schip om de dwars-as). Als het bootje 'een paaltje pikt' (dat wil zeggen: met zijn boeg omlaag duikt in een aanrollende golf), dan ligt de nasi goreng toch nog op de slaapzakken in het vooronder.

Samenvattend: bij twijfel wordt er niet gekokkereld tijdens het varen. Als we het wel doen, blijf dan zoveel mogelijk uit de buurt van de kombuis. Dat geldt ook voor degene die (met tussenpozen) het kookproces inspecteert. En zonodig minderen we zeil of gaan we een uurtje voor anker.

Het gasstel is thermisch beveiligd. Als de pit koud wordt, sluit de gastoevoer af. De pit wordt koud als er 5 Beaufort het luik binnenkomt en de vlam uitblaast. De pit is ook koud als je hem aan gaat steken en dus krijg je geen gas als je het knopje opendraait. Wel als je hem opendraait, induwt en ingedrukt houdt tot de pit zichzelf warm genoeg vindt. Laat je hem te vroeg los dan pak je gewoon een nieuwe lucifer. Die beveiliging is nodig omdat gas zwaarder is dan lucht. Elke gram gelekt gas zakt onderin de boot, blijft daar in principe een bootleven lang liggen (want de ventilatie is daar te zwak om het zware gas mee te trekken) en vormt een explosief mengsel. Dat willen we natuurlijk voorkomen en we hopen maar dat de vorige bemanning dat ook wilde. Benzinedamp is ook zwaarder dan lucht en daarom is er een dieselmotor aan boord. Is gasoliedamp dan niet zwaarder dan lucht? Vast wel. Komen er van gasolie dan geen dampen vrij? Onze neus vertelt iets anders. Misschien produceert diesel wat minder damp dan benzine. Respect blijft op zijn plaats, maar de statistiek bewijst dat diesel iets minder vaak tot explosies leidt.

Conditie

Als je langer dan drie dagen op een jacht gezeten (het juiste woord) hebt, dan kun je geen trap meer op zonder buiten adem te raken. Dat is ook na drie dagen weer over, maar als je het wilt voorkomen kun je natuurlijk je jogging schoenen meenemen. In de meeste havens is het wel mogelijk om een parcourtje te lopen en na afloop te douchen.

Decca

Decca zou je een voorloper kunnen noemen van GPS. Het idee is hetzelfde. Je navigeert niet op wat je ziet, maar op radiosignalen en een apparaat dat die signalen begrijpt. Super handig als je niks kan zien, in de nacht of als het mistig is.

Helaas werkte Decca in de praktijk voor geen meter. De signalen werden te erg verstoord door, ja door wat, bliksemflitsen, andere radiosignalen.

Eén seconde na de introductie van GPS heeft niemand ooit nog het woord DECCA gebruikt.

Fokkeloet

Ik spreek liever over: de boom. Op simpele zeilscheepjes zijn drie pijpen aluminium aan boord: de mast, de giek en de fokkeloet. De laatste wordt alleen geďnstalleerd als het nodig is. Zo niet, dan ligt hij vastgeknoopt aan de reling. Als het je voor de wind gaat, pakt het grootzeil de wind voordat hij in de fok kan blazen. Met de fokkeloet kun je de fok min of meer tegen de wind in, aan de kant van de boot zetten waar het grootzeil niet staat. Eventueel kun je de fok ook naar lij uitbomen. De fok waait natuurlijk zonder boom vanzelf naar lij, maar soms niet ver genoeg. In principe regel je de stand van de fok met de schoot. Je kunt de schoot aanhalen of vieren. En je kunt de richting waarin de schoot trekt variëren, van vrij steil omlaag tot tamelijk horizontaal naar achteren. Wil je de fok dicht bij de boot, dan maak je de schoot korter. Wil je de fok wijd uit laten waaien, dan vier je de schoot. Dat werkt goed zolang de fok flink trekt, want met de schoot kan van alles, maar duwen met een stukje touw kun je vergeten. Daar heb je de fokkeloet voor nodig. Met een pijp aluminium van dik vier meter lengte, kun je de schoothoek wel heerlijk ver buiten de boot brengen (hoewel je soms nog verder zou willen – maar telescopische fokkeloeten heb ik nog nooit gezien). Hoe te handelen: Eerst knoop je de boom los van de reling, dan ga je er dwarsscheeps mee voor de mast zitten. De boom heeft aan beide zijden een oog, die je met een touwtje open kunt trekken. Je zet het ene eind (met de opening omlaag dan kan hij zichzelf niet loswerken) op de fokkeschoot. Dan duw je de boom naar buiten, totdat je het andere eind op de mast kunt vastzetten. Als de schoot gevierd wordt of als de wind wegvalt, valt de boom op de reling. Bij een ongelijkmatige wind is de boom dus goed voor een hoop onrust.

Spinakerboom

Dat is een fokkeloet met allerlei lijnen om hem op een bepaalde hoogte te fixeren. Het klapperen bij ongelijkmatige wind is dan opgelost. Er loopt een lijn van het uiteinde van de boom omhoog naar de mast, die voorkomt dat de boom omlaag zakt. En er loopt een lijn vanaf het uiteinde van de boom naar de voorsteven, die voorkomt dat de boom door de spinaker omhoog of door de schoot te ver naar achteren getrokken wordt. Een spinaker heeft twee schoten, één aan elke onderste hoek. Een loefschoot en een lijschoot. De loefschoot wordt door het uiteinde van de spinakerboom gevoerd. Daarmee zit de spinaker aan twee punten vast; boven aan de mast en aan het eind van de boom. Met de lijschoot wordt vervolgens de stand op de wind geregeld. Huurschepen hebben zelden een spinaker, omdat het een moeilijk zeil is. Er hebben voortdurend twee mensen werk aan en als hij eenmaal staat is snel uitwijken er niet meer bij. Voor koerswijzigingen moet hij meestal eerst geborgen worden, wat een heel karwei is. Ondanks alles een heel nuttig zeil, anders zouden wedstrijdzeilers het echt niet gebruiken.