Haven

Een plaats waar je veilig aan kunt meren. Het lijkt zo vanzelfsprekend, kan dat dan niet overal? Nee, bij oevers die geen haven heten, krijg je het schip niet tegen de kant, omdat je voor die tijd vastloopt. Dus zou je moeten ankeren, waardoor je soms in druk vaarwater ligt maar in ieder geval niet droog van boord kunt. Daar heb je weer een vaartuigje met een geringere diepgang voor nodig, een rubberboot ofzo. Dan wordt het Bontekoe-gehalte van de zeilvakantie wel erg hoog. Een ligplaats die geen haven is, wordt een rede genoemd. Er staat vaak golfslag waardoor het altijd afwachten is of het anker houdt. Bij een aanlandige wind leidt dat tot een stranding; bij een aflandige wind, moet je steeds verder roeien. En in beide gevallen kun je ook nog op een ander geankerd schip botsen. Een jachthaven biedt naast een rustige ligplaats sanitair, vuilcontainers, gazonnetjes, omheining, steigertjes, privacy, etc. Privacy? Met zoveel jachten? Ja, met veel jachten, maar ieder op zijn eigen plek. In een grove, gewone haven lig je doorgaans met een aantal jachten naast elkaar aan een (soms hoge) kademuur. Lig je aan de binnenkant dan heb je veel volk over dek van de buurschepen en een hoop gelobby als je wilt vertrekken. Lig je buiten op, dan moet je helpen als er iemand weg wil en je bent niet zomaar op de wal, vooral niet als het donker is. Als je een haven binnenloopt doe je dat over het algemeen op de motor. Er staat iemand op het voordek met een gebruiksklare landvast in de hand of in de ankerbak (een bergruimte onder een luik in het voordek). Aan beide zijden hangen stootkussens op het breedste deel van het schip. In de kuip ligt aan beide zijden een landvast klaar, maar zó dat ze niet overboord en in de schroef kunnen raken. Is er een havenmeester? Als je aan de havenmeester vertelt hoe lang je wilt blijven, kan hij een plekje aanwijzen dat gedurende die tijd beschikbaar is. Je hoeft dan niet tussentijds te verhuizen. Als je geen havenmeester kunt vinden, kies je een mooi plekje uit en wacht op de dingen die komen gaan. Dat is dan meestal de Henry Dunant II die dat mooie plekje nodig heeft om een vrachtje rolstoelpatiënten af te leveren, terwijl jouw assistenten ladderzat in de kroeg hangen.

Helmstok

Met de helmstok wordt het roer bediend. Roer en helmstok samen zijn in feite een geëvolueerde roeispaan die achter de boot hangt in plaats van ernaast. Het wordt aan de Foeniciërs toegeschreven om te sturen met een roeispaan die rechtsachter aan het schip bevestigd was. Zij stuurden dus werkelijk aan stuurboord. Soms heeft de helmstok een joy stick. Als ik mijn Engelse idioom goed geleerd heb, moet dat een stok zijn om plezier van te hebben en daarvan kunnen er niet genoeg aan boord zijn. Bij een normale helmstok is de bewegingsvrijheid van de roerganger net zo groot als de lengte van zijn arm. De joy stick is met een kogelgewricht op het uiteinde van de helmstok gemonteerd en daarmee wordt het aantal zitplaatsen waarvandaan het roer bediend kan worden, bijna ontelbaar.

Hoogte

Voor zeilers is de wind een soort berg. Tegen de wind invaren doet denken aan het beklimmen van een berg. Met de wind meevaren gaat net zo makkelijk als een berg afdalen en remmen is vaak net zo moeilijk. Het Engelse zeiljargon kent de termen upwind performance en downwind performance: het vermogen om snelheid te maken met tegenwind (omhoogwind) en met meewind (omlaagwind). Hoger gaan varen betekent dus niet de diepgang verminderen, maar een beetje oploeven (=de hoek tussen de wind en het voordek verkleinen. Met de kop in de wind heet de windhoek 0˚). In de bergen is loodrecht omlaag de snelste koers, maar een boot gaat het snelst met halve wind. In bergtermen blijf je daarmee op dezelfde hoogte. Precies met de wind meevarend, vaar je de wind (die je brandstof is) namelijk dood. Net als op de fiets: 25 km/u met een matige wind mee, rijd je in een windstilte. (Voorbeeld: Het is windkracht 5: de windsnelheid is 18 knopen. Je vaart pal voor de wind met een snelheid van zes knopen. De wind die over het schip waait, heeft een snelheid van 12 knopen (18 6). Dat is nog amper windkracht 4. Dat is zeker niet genoeg om een snelheid van 7 knopen te halen.) De wind die je voelt, heet schijnbare wind. Op een windstille dag kun je (zelfs zonder een bekeuring te riskeren) voelen hoe sterk een orkaan (een wind van 65 knopen of meer) is, door op de snelweg je hand uit de auto te steken. Een (mens op een) bewegend voorwerp voelt dus niet de wind die er staat. De sterkte is anders of de richting, of beide. Hoog aan de wind varend is de hoek met de echte wind ongeveer 45˚, maar je zeilt op de schijnbare wind en de hoek daarmee is vaak niet meer dan 30˚. Hoe meer snelheid je uit je bootje perst, hoe kleiner de windhoek wordt. De snelheid daalt dan, maar daardoor wordt de windhoek weer groter, zodat het snelheidsverlies gestopt wordt. Er ontstaat dus (weer) een evenwicht. Als je om een bepaalde boei heen moet, dan is het wel eens spannend: Kunnen we zo hoog varen of moeten we laveren om bij hem te komen? Laveren kost nogal veel tijd en gaat gepaard met veel handelingen, dus soms loont het om toch iets te hoog te sturen. Dat kost ook extra tijd, maar als het een beetje is, dan is het de juiste keus. Als de snelheid daalt, dan gaat de boot meer afdrijven, dus als je veel te hoog probeert op te sturen, dan haal je de boei nooit. Wat in de bergen (vrijwel) nooit gebeurt en op het water geregeld: als je helemaal naar het diepste punt in het dal bent geroetsjt, helemaal aan lager wal, waar niets meer af te dalen valt, dan kan het gebeuren dat je na een nacht slapen toch niet moeizaam hoeft te klimmen om je tocht te vervolgen, omdat de laagte dankzij een winddraaiing in de loop van de nacht weer hoogte is geworden. Het kan natuurlijk ook gebeuren dat je een dag lang tegen een zee hebt ingestampt om een hoog punt te bereiken en dat je je eveneens rot moet werken om er weer vandaan te komen.